DDV, dear
(Brief aan Danny Devos)

anonymous in De Witte Raaf, Monday 1st May 1995, Belgium.


We publiceren hier een brief van een meisje (dat verder anoniem wenst te blijven) aan de kunstenaar Danny Devos. Op het moment dat deze brief geschreven werd, was de kunstenaar - in het kader van een uitwisselingsproject tussen België en Nordrhein-Westfalen (“Transfer”)  - een half jaar werkzaam in het Duitse Bochum waar hij zijn artistieke bezigheid concentreerde rond Joachim Georg Kroll, een seriemoorde-naar die deze streek in de jaren ’50, ’60 en ’70 teisterde.

Domburg, 4 maart 1993

DDV, dear,

            ik schrijf je vlug, ik schrijf je heet, je zult het misschien niet merken, daarvoor zul je het wel te druk hebben in je nieuwe stad, in je nieuwe misdaad, je nieuwe huis-, tuin-, keuken-, folter-, kunst- en liefdeskamer. We houden nu eenmaal van je, waar je ook gaat. Sorry, we willen je daar ook niet al te veel mee opzadelen, het is tenslotte onze zaak. Misschien houden we enkel van je omdat je zo veraf bent, het zou kunnen, maar neem daar niet te veel notie van, we houden van je, hier, nu, hoe dan ook, voel aan de inkt van deze letters, ruik aan de huid van dit blad, tast naar ons speeksel onder de postzegel: we zijn lijfelijker aanwezig dan je denkt. We schrijven je heet, we zeiden het al, alleen al aan het warme meervoud kun je dit merken. Ach, ik weet wat ik zeg: het zijn wij die van je houden. Begrijp je dit? Hoe zou je het niet begrijpen, je weet zelf genoeg wat je ons allemaal aandoet door ons de wereld rond te sturen op zoek naar misdaden die je op dat eigenste moment, en dan nog door middel van onze inzet, aan het stelen bent. Je verspreidt ons, je splijt ons. Tussen ons en onszelf priem je de dode sporen van je onneembare doden. Je weet wat het mij doet, hoe ik word verscheurd door die zwarte liefde die mij ziek maakt, die mij alle geweld doet haten en die mij tegelijk drijft jouw geweld te gehoorzamen, het te verzamelen, er mijn liefde mee te vullen. Het meisje - exacter - de meisjes die ik ben, ze zijn niet te vullen, ze zijn peilloos hol, ze proppen zich (uit een eigenaardig heldere wanhoop) vol met doden, vol met verbrokkelde lichamen, ze zaaien zich compromisloos uit over die wereldwijd verpreide dode stukken mensenvlees, waarvan jij ze op je eigengereide wijze op de hoogte hebt gebracht. Alsof ik van jou een eet-opdracht heb gekregen en mij daarom heb opgesplitst in een oneindig aantal stukken; en al die delen die ik van mijn jonge lichaam heb afgerukt, heb ik voorzien van een mond, een aars of een andere opening, met als doel, getand of ongetand, de verbrokkelde en verspreide lichaamsdelen van je misdadig behandelde doden op te eten, in te nemen, te verorberen, en het dan zo, restloos, zonder faecale overschot, zonder shit (die hen nogmaals zou kunnen besmeuren) te verteren, exhaustief (‘holocaustief’, schreef ik haast, niet zonder walging) op te branden in de cloaca van mijn liefde. Ben ik liefde, DDV, ik vraag het ernstig, ben ik liefde? Wil ik die misdaden goedmaken, wil ik mij die vertrapte, vernederde, verkrachte, uiteengereten stukken vlees toeëigenen, zoals ik mij jouw mannelijk zaad toeëigen? Wil ik van ze bevrucht raken om ze later, als ik rond en bol mijn water zal voelen breken, uit te werpen, ze als een mitrailleur van goedheid de wereld in te gooien met het gebaar van een goddelijke demiurg die hen een onrechtmatig afgenomen bestaan terugschenkt. Ben ik een godin? DDV, hoor je dit, hoor je die waanzin die mij bekruipt, ruik je nu de perverse geur van mijn hitte, dat ik met slijm, kwijl en brekend vocht nog de goedheid wil besmeuren die ik als een mantel van venijn rond mijn naakte onverzadigbaar meisjeslijf heb gegooid? Je weet dat het geen misdaad is waar ik naar toe wil, maar als het al een goedheid zou zijn, zou ze niet nog wreder zijn, laffer ook, geniepiger, zieliger, laaghartiger? Wat moet je niet van me denken? Kun je het nemen dat ik op die manier je “TRANSFER”-project op mij overdraag, dat die overdracht op een gespleten, versplinterde en meervoudige wijze drachtig is?  Zal je mij in die dracht die mij verdeelt en verspreidt nog terugvinden, zal ik je erin terugvinden, zullen we ons op dergelijke wijze in KROLL kunnen vinden of kunnen verliezen (wat is het verschil, eens men binnen in je kunstenkamer is?), zal KROLL ons daarin vinden of zich aan ons verliezen? Genoeg nu. Je zult van die lichte hitte van mij al wel beginnen balen. Over Antigone heb ik nog geen woord gelost. Misschien (hoor je: misschien) later daarover dan toch het een en ander. Tot later,

M.


More info on the Web


1478